Begrijpend zingen: Psalm 52

Ziedaar de man die God niet tot zijn veste stelde

De historische achtergrond van deze psalm is niet ver te zoeken: in het boven- schrift staat al, dat David Psalm 52 schreef

“toen de Edomiet Doëg aan Saul mededeling was komen doen en tot hem gezegd had: David is in het huis van Achimelek gekomen”.

David en zijn manschappen vluchtten voor koning Saul en kwamen hongerig te Nob, waar David de priester Achimelek om brood vroeg. David wist dat de priesters, die vroeger in Silo waren, nu in deze plaats voor de godsdienst van Israël zorgden.
Achimelek verklaarde dat hij niets anders had dan “het heilige brood” (het toonbrood dat voor de tabernakeldienst werd voorgeschreven, Leviticus 24:5) maar hoewel dat brood niet bestemd was om gegeten te worden, heeft hij het aan David gegeven. Ook het zwaard van Goliath – dat om de een of andere reden werd bewaard door de priester – kreeg David van hem mee (1 Samuël 21:1-9).

Doëg, een dienaar van koning Saul, had dit alles gezien en deed verslag aan Saul. David had gelijk toen hij in de psalm van Doëg zei:

“Gij zint op verderf …
Gij hebt het kwade lief boven het goede” (Psalm 52:4-6).

Daarop ontbood Saul de priester Achimelek en vroeg:

“Waarom hebt gij met de zoon van Isaï tegen mij samengespannen door hem brood en een zwaard te geven?”

Saul gebood toen de soldaten de priesters te doden; en omdat zij het gebod niet wilden uitvoeren deed Doëg dat:

“Hij doodde op die dag vijfentachtig man” (zie 1 Samuël 22:9-19).

David was diep getroffen door deze vreselijke slachting. Tegen Abjatar zei hij:

“Omdat de Edomiet Doëg daar was, begreep ik op die dag wel, dat hij het zeker aan Saul zou meedelen. Ik ben de oorzaak van de dood van al uw familieleden” (vers 22).

David nam zelf de schuld op zich.
Doëg was

“de man die God niet tot zijn veste stelde … zich sterk waande door wat zijn onheil werd”.

David echter vertrouwde op God:

“Voor altoos zal ik U loven … Ik zal uw naam verwachten” (Psalm 52:11).

Mensen zoals Doëg zijn er helaas in alle tijden – bomen die God zal “ontwortelen” (vers 7). In tegenstelling daarmee hebben goddelijke mensen als David – en de heer Jezus – diepe en blijvende wortels, zoals die van

“een groenende olijfboom in het huis van God” (vers 10):

die zullen eeuwig leven.

Geef een reactie - Give a reaction

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.