Verbonden in herinnering

*

“15 dan zal Ik gedenken aan mijn verbond tussen Mij en u en al het levend gedierte, onder allerlei vlees, opdat voortaan niet meer een zondvloed kome, die alle vlees verderft. 16 Daarom zal mijn boog in de wolken zijn, opdat Ik hem aanzie, en gedenke aan het eeuwig verbond tussen God en alle levende zielen onder alle vlees, dat op de aarde is.” (Genesis 9:15-16 LU)

“Maar denk aan mij, als het u welgaat, en doe barmhartigheid aan mij, om Farao te bewegen, dat hij mij uit dit huis hale;” (Genesis 40:14 LU)

“en gij zult mij een priesterlijk koninkrijk en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden, welke gij den kinderen Israëls zeggen zult.” (Exodus 19:6 LU)

“namelijk, indien een priester, die gezalfd is, mocht zondigen, zodat hij een schuld op het volk bracht, dan zal hij voor zijne zonde, die hij gedaan heeft, een jongen var, die zonder gebrek is, den Heer tot een zondoffer brengen;” (Leviticus 4:3 LU)

“En Ik zal gedenken aan mijn verbond met Jakob, en aan mijn verbond met Isaäk en aan mijn verbond met Abraham; en Ik zal aan het land gedenken,” (Leviticus 26:42 LU)

“En Ik zal wegens hen aan mijn eerste verbond gedenken, toen Ik hen uit Egypteland voerde voor de ogen der volken, opdat Ik hun God zoude zijn, Ik, de Heer.” (Leviticus 26:45 LU)

“39 En de franjes zullen u daartoe dienen, dat, als gij ze aanziet, gij gedenkt aan al de geboden des Heren, en die doet; en gij zult niet volgen het goeddunken uws harten, noch uwer ogen, waardoor gij u tot afgoderij laat vervoeren. 40 Daarom zult gij gedenken en doen al mijne geboden, en heilig zijn voor uwen God.” (Numeri 15:39-40 LU)

“Maar zij vielen op hun aangezicht en spraken: Ach God, Gij, die een God zijt der geesten van alle vlees, omdat één man gezondigd heeft, wilt Gij daarom op de gehele gemeente verbolgen zijn?” (Numeri 16:22 LU)

“De Heer, de God over al het levende vlees, stelle toch een man over deze gemeente,” (Numeri 27:16 LU)

“zo vrees niet voor hen; gedenk wat de Heer, uw God, aan Farao en aan alle Egyptenaars gedaan heeft,” (Deuteronomium 7:18 LU)

“En gedenk aan den gehelen weg, langs welken de Heer, uw God, u geleid heeft in de woestijn, deze veertig jaar, om u te verootmoedigen en te beproeven, opdat bekend werd, wat in uw hart was, of gij zijne geboden zoudt onderhouden of niet.” (Deuteronomium 8:2 LU)

“Maar gedenk aan den Heer, uwen God; want Hij is het, die u krachten geeft om zulk machtige daden te doen, opdat Hij zijn verbond houde, hetwelk Hij uwen vaderen gezworen heeft, gelijk het heden ten dage is.” (Deuteronomium 8:18 LU)

“wanneer die profeet spreekt in den naam des Heren, en er komt niets van en het gebeurt niet: dat is het woord, hetwelk de Heer niet gesproken heeft; die profeet heeft uit vermetelheid aldus gesproken, daarom vrees niet voor hem.” (Deuteronomium 18:22 LU)

“Gedenk wat de Heer, uw God, deed met Mirjam, op den weg, toen gij uit Egypte trokt.” (Deuteronomium 24:9 LU)

“Gedenkt aan den vorigen tijd tot hiertoe, bedenk wat Hij gedaan heeft aan de voorvaderen; vraag uwen vader, die zal het u verkondigen, uwen oudsten, die zullen het u zeggen.” (Deuteronomium 32:7 LU)

“Gedenkt aan het woord hetwelk Mozes, de knecht des Heren, u zeide, sprekende: De Heer, uw God, heeft u tot rust doen komen en u dit land gegeven:” (Jozua 1:13 LU)

“Ziet, ik heb deze overgebleven volken door het lot u toegedeeld, aan elken stam zijn erfdeel, van den Jordaan af, evenals de volken, welke ik uitgeroeid heb aan de grote zee, tegen het Westen.” (Jozua 23:4 LU)

“En de kinderen Israëls dachten niet aan den Heer, hunnen God, die hen gered had uit de hand van al hunne vijanden rondom.” (Richteren 8:34 LU)

“En aangaande het woord, dat gij en ik met elkander gesproken hebben, is de Heer tussen mij en u eeuwiglijk.” (1 Samuël 20:23 LU)

“Gedenkt aan zijne wonderen, die Hij gedaan heeft, aan zijne wonderen en aan de gerichten zijns monds,” (1 Kronieken 16:12 LU)

“Wijs toch, Heere God, het aangezicht uws gezalfden niet af; gedenk aan de genade, uwen knecht David toegezegd.” (2 Kronieken 6:42 LU)

“En ik bezag het, en stond op, en sprak tot de raadsheren en oversten en het overige volk: Vreest niet voor hen, denkt aan dien groten en geduchten Heer, en strijdt voor uwe broeders, zonen, dochters, vrouwen en huizen.” (Nehemia 4:14 LU)

“Gedenk, dat mijn leven een ademtocht is, en mijne ogen niet wederkomen om het goede te zien.” (Job 7:7 LU)

“Gedenk toch, dat Gij mij uit leem gemaakt hebt, en mij tot aarde zult doen wederkeren.” (Job 10:9 LU)

“Och, dat Gij mij in het graf bedekken en verbergen wildet, totdat uw toorn zich legde, en mij een perk stellen, totdat Gij aan mij gedacht.” (Job 14:13 LU)

“Gedenk, hoe gij zijn werk verhieft, waarvan de lieden zingen.” (Job 36:24 LU)

“(22-28) Alle einden der wereld zullen dit gedenken en zich tot den Heer bekeren, en voor Hem zullen alle geslachten der volken aanbidden;” (Psalmen 22:27 LU)

“Gedenk, Heer, aan uwe barmhartigheid en aan uwe goedheid, die van eeuwigheid af geweest is.” (Psalmen 25:6 LU)

“Gedenk aan uwe gemeente, die Gij van ouds verworven en U tot een erfdeel verlost hebt, aan den berg Sion, waarop Gij woont.” (Psalmen 74:2 LU)

“3 (77-4) Als ik bedroefd ben, dan denk ik aan God; wanneer mijn hart in angst is, dan spreek ik. Sela. 4 (77-5) Gij houdt mijne ogen wakende; ik ben zo onmachtig, dat ik niet spreken kan. 5 (77-6) Ik denk aan den ouden tijd, aan de verledene jaren. 6 (77-7) Ik denk des nachts aan mijn snarenspel, en spreek in mijn hart, en ik peins in mijn gemoed: 7 (77-8) Zal dan de Heer eeuwiglijk verstoten en geen genade meer betonen? 8 (77-9) Is het dan geheel uit met zijne goedheid, en heeft de belofte een einde? 9 (77-10) Heeft God vergeten genadig te zijn, en zijne barmhartigheid uit toorn toegesloten? Sela. 10 (77-11) Maar echter sprak ik: Ik moet dit lijden; de rechterhand des Allerhoogsten kan alles veranderen. 11 ¶ (77-12) Daarom gedenk ik aan de daden des Heren, ja ik gedenk aan uwe aloude wonderen, 12 en overpeins al uwe werken, (77-13) en spreek van uw doen. 13 (77-14) God, uw weg is heilig: waar is zulk een machtig God, als Gij, o God, zijt? 14 (77-15) Gij zijt die God, die wonderen doet; Gij hebt uwe macht betoond onder de volken.” (Psalmen 77:3-14 LU)

“Gedenkt aan zijne wonderen, die Hij gedaan heeft, aan zijne wonderen en aan de gerichten zijns monds.” (Psalmen 105:5 LU)

“Heer, gedenk aan mij, naar de genade, die Gij aan uw volk beloofd hebt; betoon ons uwe hulp,” (Psalmen 106:4 LU)

“Onze vaderen in Egypte wilden op uwe wonderen geen acht geven; zij gedachten niet aan uwe grote goedheid, en waren ongehoorzaam aan de zee, namelijk aan de Schelfzee.” (Psalmen 106:7 LU)

“Heer, wanneer ik gedenk, hoe Gij geoordeeld hebt van oudsher, dan word ik getroost.” (Psalmen 119:52 LU)

“1 ¶ Ieder ding heeft zijn bepaalden tijd, en elke zaak onder den hemel heeft hare ure: 2 geboren worden heeft zijn tijd, en sterven heeft zijn tijd; planten heeft zijn tijd, en het geplante uitroeien heeft zijn tijd; 3 wonden heeft zijn tijd, en helen heeft zijn tijd; breken heeft zijn tijd, en bouwen heeft zijn tijd; 4 wenen heeft zijn tijd, en lachen heeft zijn tijd; klagen heeft zijn tijd, en dansen heeft zijn tijd; 5 stenen verstrooien heeft zijn tijd, en stenen vergaderen heeft zijn tijd; omhelzen heeft zijn tijd, en verre zijn van omhelzen heeft zijn tijd; 6 zoeken heeft zijn tijd, en verliezen heeft zijn tijd; bewaren heeft zijn tijd, en wegwerpen heeft zijn tijd; 7 scheuren heeft zijn tijd, en verstellen heeft zijn tijd; zwijgen heeft zijn tijd, en spreken heeft zijn tijd; 8 liefhebben heeft zijn tijd, en haten heeft zijn tijd; oorlogen heeft zijn tijd, en vrede heeft zijn tijd; 9 men arbeide, hoe men wil, wat voordeel heeft men er toch van?” (Prediker 3:1-9 LU)

“Gedenk aan uwen Schepper in uwe jeugd; eer de kwade dagen komen en de jaren genaken, van welke gij zeggen zult: Zij behagen mij niet;” (Prediker 12:1 LU)

“8 Gedenkt hieraan en zijt kloek; neemt dit ter harte, gij overtreders! 9 Gedenkt aan het verledene van ouds af, dat Ik God ben, en niemand meer; een God, wiens gelijke nergens is: Ik,” (Jesaja 46:8-9 LU)

“Ga heen en predik openlijk te Jeruzalem, zeggende: Dus spreekt de Heer: Ik denk er aan, dat gij ene vriendelijke jonge dochter en ene lieve bruid waart, toen gij Mij volgdet in de woestijn, in het land, waar men niets zaait;” (Jeremia 2:2 LU)

“en zij zullen niet meer de een den ander noch de ene broeder den anderen vermanen, zeggende: Erken den Heer; maar zij zullen mij allen kennen, beiden klein en groot, spreekt de Heer, want Ik zal hun hunne misdaad vergeven en hunne zonde nooit meer gedenken.” (Jeremia 31:34 LU)

“Ik meen, dat de Heer gedacht heeft aan het wieroken, dat gij in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem gedaan hebt, gij en uwe vaderen, uwe koningen en vorsten, en al het volk in het land, en dat Hij dit ter harte genomen heeft,” (Jeremia 44:21 LU)

“Trekt dan nu heen, gij, die het zwaard ontkomen zijt, en vertoeft niet; gedenkt aan den Heer in verren lande, en laat Jeruzalem in uw hart zijn.” (Jeremia 51:50 LU)

“Gedenk Heer, hoe het ons gaat; aanschouw en zie onzen smaad aan.” (Klaagliederen 5:1 LU)

“60 ¶ Nochtans zal Ik gedenken aan mijn verbond, hetwelk Ik met u gemaakt heb ten tijde uwer jeugd, en zal met u een eeuwig verbond oprichten. 61 Dan zult gij aan uwe wegen gedenken en u schamen, als gij uwe oudere en jongere zusters tot u nemen zult, die Ik u tot dochters zal geven, schoon niet uit hoofde van uw verbond; 62 maar Ik zal mijn verbond met u oprichten, dat gij zult bevinden, dat Ik de Heer ben; 63 opdat gij daaraan gedenkt en u schaamt, en vanwege de schande uwen mond niet meer opent, wanneer Ik u alles vergeven zal wat gij gedaan hebt, spreekt de Heere Heere.” (Ezechiël 16:60-63 LU)

“nochtans willen zij niet weten, dat Ik al hunne boosheid opmerk; en toch omringen hen hunne werken, zij zijn voor mijn aangezicht.” (Hosea 7:2 LU)

“Ofschoon zij veel offeren en vlees brengen en het eten, toch heeft de Heer geen welbehagen daaraan, maar Hij zal hunne misdaad gedenken en hunne zonden bezoeken en zij zullen naar Egypte wederkeren.” (Hosea 8:13 LU)

“Zij verderven het te diep, gelijk ten tijde van Gibea: daarom zal Hij hunne misdaad gedenken en hunne zonden bezoeken.” (Hosea 9:9 LU)

“en barmhartigheid te bewijzen aan onze vaderen, en te gedenken aan zijn heilig verbond,” (Lukas 1:72 LU)

“Want God is getrouw, door wien gij geroepen zijt tot de gemeenschap van zijnen Zoon Jezus Christus, onzen Heer.” (1 Corinthiërs 1:9 LU)

“En wij weten, dat dengenen, die God liefhebben, alle dingen ten beste dienen, die naar het voornemen geroepen zijn.” (Romeinen 8:28 LU)

“Zo heeft Hij ook ons geroepen, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen;” (Romeinen 9:24 LU)

“Maar dit meen ik: wie spaarzaam zaait, die zal ook spaarzaam oogsten; en wie in zegeningen zaait, die zal ook in zegeningen oogsten.” (2 Corinthiërs 9:6 LU)

“en zonder ophouden gedenken wij uw werk des geloofs, en uwen arbeid der liefde, en uwe standvastigheid der hoop op onzen Heere Jezus Christus, voor onzen God en Vader;” (1 Thessalonicen 1:3 LU)

“Immers, ons Evangelie is bij u niet geweest alleen in woorden, maar ook in kracht en in den Heiligen Geest en in volle verzekerdheid, gelijk gij weet hoe wij onder u geweest zijn om uwentwil.” (1 Thessalonicen 1:5 LU)

“en betuigd, dat gij waardiglijk zoudt wandelen voor God, die u roept tot zijn rijk en tot zijne heerlijkheid.” (1 Thessalonicen 2:12 LU)

“14 waartoe Hij u geroepen heeft door ons Evangelie, om te verkrijgen de heerlijkheid van onzen Heere Jezus Christus. 15 Zo staat nu, broeders, en houdt de leringen vast, die gij ontvangen hebt, hetzij door ons woord of door onzen brief.” (2 Thessalonicen 2:14-15 LU)

“want Ik zal hun ongerechtigheden genadig zijn, en hunne zonden zal Ik niet meer ge denken”.” (Hebreeën 8:12 LU)

“en hunne zonden en hunne ongerechtigheden zal Ik niet meer gedenken”.” (Hebreeën 10:17 LU)

“in hem, door wien wij ook tot het erfdeel gekomen zijn, wij die te voren verordineerd zijn naar het voornemen desgenen, die alle dingen werkt naar den raad van zijnen wil;” (Efeziërs 1:11 LU)

“naar het voornemen, dat Hij van eeuwigheid heeft opgevat in Christus Jezus, onzen Heer,” (Efeziërs 3:11 LU)

“Maar gij zijt het uitverkoren geslacht, het koninklijk priesterdom, het heilig volk, het volk des eigendoms, om te verkondigen de deugden desgenen, die u geroepen heeft uit de duisternis tot zijn wonder baar licht:” (1 Petrus 2:9 LU)

“Daarom zal ik niet nalaten u altijd hieraan indachtig te maken, hoewel gij het weet, en gesterkt zijt in de u medegedeelde waarheid.” (2 Petrus 1:12 LU)

“Geliefden, dit is de tweede brief, dien ik u schrijf, in welke [beide] ik uwe loutere gezindheid door vermaning opwek,” (2 Petrus 3:1 LU)

“Zo gedenk nu, hoe gij ontvangen en gehoord hebt, en houd het, en doe boete. Indien gij niet zult waken, zal ik over u komen als een dief, en gij zult niet weten op wat uur ik over u komen zal.” (Openbaring 3:3 LU)

*

 

Geef een reactie - Give a reaction

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.