Christus in Profetie #16 Psalmen 41 en 109: Gebeden in nood

“Toen zei Ik : zie, hier ben Ik, in de boekrol staat van mij geschreven”

In deze serie over Christus in de psalmen hebben we verschillende vormen van profetie gezien. Sommige psalmen kunnen uitsluitend worden gelezen als profetie over Jezus. Andere beschrijven de situatie waarin de psalmist zelf zich bevindt, maar waar we Jezus in soortgelijke omstandigheden zien, en waarvan de schrijvers van het Nieuwe Testament sommige verzen dan ook op Jezus toepassen.

De psalmen 41 en 109: gebeden in nood

In de vele commentaren over de Psalmen vinden we wijd uiteenlopende ideeën over de vraag welke een profetie van Christus zijn en welke niet.
Van sommige psalmen is het erg duidelijk, maar van andere is het veel minder vanzelfsprekend. Soms hebben we een beetje houvast als psalmen in het Nieuwe Testament worden toegepast op Jezus, of op de situatie waarin hij zich bevindt. En toch kunnen juist dergelijke psalmen soms tot vragen leiden, als ze in het ene vers iets beschrijven dat totaal niet van toepassing kan zijn op Christus, terwijl we in een ander vers plotseling woorden vinden die toch op Jezus toegepast worden. Het lijkt dan wel alsof de psalm er door de schrijvers van het Nieuwe Testament met de haren is bijgesleept.

In deze aflevering zullen we een tweetal van dergelijke psalmen onder de loep nemen.

Psalm 41 – een gebed om genezing

Deze psalm is van de hand van David, en zou mogelijk een beschrijving van zijn eigen situatie kunnen zijn. Afhankelijk van de vraag of de psalm tijdens of juist na een periode van tegenspoed is geschreven, wordt hij ofwel als een klaaglied of juist als een danklied gezien.

De psalm beschrijft iemand die ziek of zwak is, ongeacht of dat lichamelijk is of slaat op een periode van onheil. Daarbij zien we zowel de reacties van zijn omgeving als de woorden die de lijder zelf tot God spreekt. De psalmist is er vast van overtuigd dat God uiteindelijk degene die op God vertrouwt zal redden, door hem in het leven te behouden.
Vervolgens zien we in deze psalm dezelfde houding van zijn omgeving als bij de drie vrienden van Job. Zij denken:

als iemand wordt getroffen door onheil moet hij een zondaar zijn, want God zegent de rechtvaardige, dus hem kan geen onheil treffen.

In deze psalm zijn het naast de vrienden ook de vijanden, maar ook hun houding is dezelfde. De vriend keert zich af van de lijder. In vers 4 zien we wel het besef dat de lijder een zondaar is, en dus genezing nodig heeft:

“Ik zeg: HEER, wees mij genadig, genees mij, ik heb tegen u gezondigd.”

Maar dat is nog geen reden voor anderen om zo tegen hem op te treden. Zijn vijanden staan te juichen. Maar zelfs zijn vrienden verlaten hem, want niemand wil bij een zwakke horen. En in dat verband lezen we over een vriend:

“zelfs mijn beste vriend, op wie ik vertrouwde, die at van mijn brood, heeft zich tegen mij gekeerd” (vs. 10).

Wat de lijder vervolgens wil, is genezing, om wraak te kunnen nemen:

“Toon mij, HEER, uw genade en laat mij opstaan, dan zal ik hun geven wat ze verdienen” (vs. 11).

De meest voor de hand liggende reden om in deze psalm een verband met Christus te zien is de verwijzing (in alle evangeliën!) naar vers 10, waarbij wij in het Johannes-evangelie zelfs lezen dat Jezus dat zelf als zodanig aanhaalt:

“Ik doel niet op jullie allemaal: ik weet wie ik heb uitgekozen. Wat in de Schrift staat zal in vervulling gaan: Hij die at van mijn brood heeft zich tegen mij gekeerd” (Joh. 13:18).

Hij spreekt over Judas die hem verraden zal, en ziet dat als een vervulling van deze psalm. Er kan dus geen twijfel over bestaan dat de psalm op Christus slaat. Ook bepaalde andere verzen van de psalm kunnen we moeiteloos op Christus toepassen: de haat van zijn vijanden, maar ook bijv. vanaf vers 11:

“Hieraan zal ik weten dat u mij liefhebt: als mijn vijand niet langer juicht, als u mij bijstaat, omdat ik onschuldig ben, en mij voorgoed laat wonen in uw nabijheid.”

Die ‘ziekte’ van degene die in de psalm beschreven wordt is nog wel te verklaren. In Jesaja lezen we:

“Hij werd veracht, door mensen gemeden, hij was een man die het lijden kende en met ziekte vertrouwd was, een man die zijn gelaat voor ons verborg, veracht, door ons verguisd en geminacht. Maar hij was het die onze ziekten droeg, die ons lijden op zich nam” (Jes. 53:3).

Jesaja gebruikt een Hebreeuws woord voor ziekte dat in de Schrift niet zo vaak voorkomt, maar wel in deze psalm. De psalm kent ook vele andere overeenkomsten met deze woorden in Jesaja.
Maar voor andere woorden in de psalm gaat dit beslist niet op. Woorden zoals vers 5 (“Ik zeg: HEER, wees mij genadig, genees mij, ik heb tegen u gezondigd”) kunnen niet op Jezus slaan. Sommigen proberen dit te verklaren door het uit te leggen als onze zonden die Jezus droeg, maar daarvoor zijn de woorden te persoonlijk. Bovendien zocht Jezus geen wraak op zijn vijanden, ook niet na zijn opstanding. Hij zocht hun genezing. Hoe kan Jezus dan zeggen dat deze psalm op zijn situatie sloeg?
Voordat we naar een antwoord kijken, zullen we eerst een andere psalm bekijken.

Psalm 109 – een gebed van een vervolgde

Ook van deze psalm lezen we dat hij van David is. En ook deze psalm beschrijft hoe iemand tot God bidt. In dit geval gaat het echter niet om iemand die neergeveld is maar om iemand die vervolgd wordt:

“God, die ik loof, blijf niet zwijgen, want vijandig en bedrieglijk is de mond van hen die mij beschuldigen… ze bestoken mij met woorden van haat, zonder reden bestrijden ze mij”.

Aanvankelijk bidt hij voor zijn vervolgers:

“Ik bid voor hen, maar mijn liefde roept vijandschap op, ze vergelden goed met kwaad, woorden van haat zijn de dank voor mijn liefde” (vs. 4- 5).

Maar dan zoekt hij Gods hulp om wraak over hen te brengen. Hij vraagt of God hen wil straffen, hun leven inkorten, hun zonden niet vergeven, hun bezit door schuldeisers laten opeisen. Tot slot vraagt de psalmist of God hemzelf (als gelovige) uiteindelijk wil verhogen zodat zijn belagers beschaamd staan. Op zich komt dat wel overeen met wat God de gelovigen heeft beloofd. Het Oude Testament laat iets meer in het midden of dat in dit leven gebeurt, maar in het Nieuwe vindt die overwinning vaak plaats door de dood, zoals we bijvoorbeeld in Openbaring zien. Het gaat echter wel steeds van God uit, en bovendien is het vaak de uiteindelijke uitkomst en niet die op korte termijn. Als immers alleen de gelovige wordt gezegend, en de spotter gestraft, dan wordt ‘geloof’ bijna vanzelfsprekend, om er nu al beter van te worden. Hier spreekt de psalmist die God als het ware aan zijn belofte herinnert en Hem smeekt die nu reeds na te komen. Het is bij uitstek een roep om wraak:

“Dat hij schuldig wordt bevonden en dat zijn gebed God niet bereikt. Dat zijn dagen geteld zijn, een ander zijn ambt overneemt, dat hij zijn kinderen vaderloos, zijn vrouw als weduwe achterlaat.” (vs. 7-9).

Velen hebben tegenwoordig moeite met dergelijke woorden en vragen zich af hoe ze in de Schrift kunnen staan. En uitgerekend uit deze psalm citeert Petrus als hij een betoog houdt over Judas: hoe die zijn verdiende loon gekregen heeft, en dat een ander nu zijn plaats in zal nemen:

“Want er staat geschreven in het boek der Psalmen:

Zijn plaats worde woest en er zij niemand, die erop woont, en: Een ander neme het opzicht, dat hij had.” (Hand. 1:20, NBG’51).

Het eerste deel komt uit Psalm 69, ook een psalm over Christus, die we al eerder in deze reeks hebben bekeken. Het tweede gedeelte is een citaat uit deze Psalm 109 (dat de woorden iets anders lezen, komt doordat Petrus de Griekse vertaling van het Oude Testament citeert).
Wij zien wel in dat Judas Jezus verraden heeft, maar zien tevens dat Petrus dat ook gedaan heeft. Judas dacht dat zijn daad niet vergeven kon worden; Petrus toonde berouw en zocht vergeving en kreeg die dan ook. Wij zouden zeker de gedachten van wraak, waar de psalmist God om vraagt, niet toepassen op Jezus, die zelfs vanaf de martelpaal nog voor zijn vijanden bad. Toch ziet Petrus in de dood van Judas een vervulling van deze psalm.

Toegepast op Jezus

We zien dus hoe delen uit deze psalmen worden toegepast op Jezus, of op de situatie waarin hij zich bevindt, terwijl andere delen niet op Jezus kunnen slaan. Maar dat geeft ons nog geen vrijheid om woorden uit hun verband te rukken en alleen dat te gebruiken wat toevallig uitkomt, om de rest dan maar te vergeten, want dat doen Jezus en Petrus ook niet.

Wat we in deze psalmen zien zijn woorden die in de eerste plaats slaan op mensen in het Oude Testament en hun omstandigheden, maar dat zijn normale menselijke omstandigheden. Christus heeft volledig deel gehad aan onze natuur en kwam daardoor in dezelfde situaties terecht.
Het verschil is alleen dat hij niet faalde.
Dus in de woorden van Psalm 41:

Ja, Jezus droeg onze ziekten, en in principe komen ziekte en dood door de zonde van de mens; maar hier zien we iemand die dat moest dragen ondanks zijn zondeloosheid.

Hij zocht het beste voor alle mensen, al zagen degenen die hij terecht wees dat waarschijnlijk niet in. Hij weet dat één van de twaalf hem verraden zal, het verraad dat de psalmist ook gevoeld heeft. Maar hij zoekt geen wraak. Hij probeert hem hooguit te laten nadenken over wat hij doet. In dezelfde omstandigheden reageert hij anders, omdat hij niet geconcentreerd is op gerechtigheid nu, maar op het uitvoeren van Gods verlossingswerk en het tot inkeer brengen van mensen. Hij heeft medelijden met mensen die hem vijandig gezind zijn omdat hij beseft dat ze blind zijn. Als hij in de synagoge te Nazareth uit Jesaja 61 citeert, stopt hij midden in een zin. Het laatste stuk (‘een dag van wraak voor onze God’) citeert hij bewust niet. Niet omdat die niet zou komen, maar omdat hij dat aan God overlaat.

Misschien keek de psalmist teveel naar het hier en nu, maar hem was ook veel minder van de toekomst geopenbaard. Wij weten dat wel, en hebben daarom geen enkele reden om de ondergang van anderen te wensen, ongeacht wat zij ons aandoen. Zoals Paulus later schreef:

“Stel, voorzover het in uw macht ligt, alles in het werk om met alle mensen in vrede te leven. Neem geen wraak, geliefde broeders en zusters, maar laat God uw wreker zijn, want er staat geschreven dat de Heer zegt:

‘Het is aan mij om wraak te nemen, ik zal vergelden.’

Maar als uw vijand honger heeft, geef hem dan te eten, als hij dorst heeft, geef hem dan te drinken… Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede” (Rom. 12:18-21).

Christus heeft die overwinning behaald omdat hij menselijke gevoelens niet de overhand liet krijgen.
Hij vraagt dat ook van ons, om evenzo het kwade te overwinnen.

M.H

+

Voorgaande

Christus in Profetie #7 De psalmen (1A) Psalm 110 – Afstammeling van zijn Heer

Christus in Profetie #7 De psalmen (1B) Psalm 110 – Priester aan de Rechterhand van God

Christus in Profetie #8 De psalmen (2A) De messiaanse koning

Christus in Profetie #8 De psalmen (2B) De Gezalfde goede herder spreekt

Christus in Profetie #9 De psalmen (3) Van wie er in de Boekrol geschreven staat

Christus in Profetie #10 De psalmen (4)

Christus in Profetie #11 De psalmen (5) Psalm 69 Verworpen dienaar

Christus in Profetie #12 De psalmen (6) Psalm Psalm 118 – De verworpen hoeksteen

Christus in Profetie #13 De psalmen (7) Psalm 89 – Een beroep op Gods belofte

Christus in Profetie #14 De Psalmen (8) – Psalm 34 God beschermt wie op Hem vertrouwt

Christus in Profetie #15 De Psalmen (9) – Psalm 18

2 thoughts on “Christus in Profetie #16 Psalmen 41 en 109: Gebeden in nood

Geef een reactie - Give a reaction

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.