Jesaja profeet en boodschapper van God

Jesaja profeet en boodschapper van God

Jesaja, Isaia(h), (Hebreeuws Yesha’yahu, „God is redding“) (8ste eeuw BC, Jeruzalem, oud Israël), het grootste en waarschijnlijk het meest universeel geliefde van de profetische boeken van het Oude Testament. Het Bijbelse Boek van Jesaja wordt genoemd naar hem maar slechts enkele van de eerste 39 hoofdstukken worden toegeschreven aan hem.

Jesaja was een significante medewerker tot Joodse en Christelijke tradities en wordt herhaaldelijk vermeld in 2 Koningen en drie keer in 2 Kronieken. Zijn naam verschijnt zestien keer in het boek dat zijn naam draagt.[1]

Het is in zijn theologie dat Jesaja meest op Israëlitische traditie leunt en een kennis vertoont met de gedachten van Amos. Jesaja deelde met hem en met de mensen de al lang bestaande traditie dat een speciale band Israël en haar God verenigde. Sinds patriarchale tijden was er een overeenkomst, een plechtige „Overeenkomst“tussen hen geweest: het “Verbond” waarbij Israël de mensen van God moest zijn en Hij hun God.

Volgens deze beschrijving „zag“ Jesaja God en werd hij overweldigd door zijn contact met de goddelijke glorie en heiligheid. Hij werd verschrikkelijk bewust van de behoefte van God aan een boodschapper voor de inwoners van Israël, en, ondanks zijn eigen betekenis van ontoereikendheid, bood hij zich voor de dienst van God aan: „ Hier ben ik! Stuur me.“ Hij werd zo opgedragen om stem aan het goddelijke woord te geven.

Jesaja kende de God van Israël, Jehovah de Almachtige, als een juiste en consequent ordelijke God die van Zijn verwezenlijking (de Schepping) hield. Voor God waren de personen van belang. De God over alle goden en schepsels der aarde was, in feite meer bezorgd over mensen dan over hoe Zijn onderwerpen voor Hem hun rituelen uitvoerden. Voor Jesaja was het duidelijk dat God geschiedenis gestalte geeft, traditioneel ingaand op de menselijke scène om Zijn mensen van nationaal risico te redden. Maar volgens het in verlegenheid brengende vermoeden van Jesaja, kon de God zo behoorlijk vrij tussenbeide komen om Zijn eigen afwijkende natie te kastijden, en kon Hij een menselijke agent (b.v., een veroverende vijand) daarvoor tewerkstellen. Om Zijn doel te bereiken kon God verscheidene mogelijkheden aanwenden.

Jesaja spreekt van een teken van God, het komende Twijgje van Jesse, en een goddelijk kind dat een prachtige koning uit de geslachtslijn van David zou worden,zonder de tijd hiervoor te geven. [2] Deze aan de wereld gegeven zoon Immanuel [3] zou die langverwachte redder,de Messias en de gelovige Getrouwe Beleidvolle Slaaf[4] of bediende van de Enige Ware God zijn.

Icon of Mary holding the child Emmanuel (16th ...
16de E Ikoon van Maria die het kind Immanuel of Emmanuel vast houdt

De bediende zal uit de stam van Jacob opreizen en zal deze herenigen. Hij zal de overlevenden van Israël terug brengen en herstellen en zal een licht voor de naties zijn en Gods bevrijding brengen over heel de aarde. [5] Magnifiek mengen de hoopvolle passages in dit boek van de Bijbel constant met de atmosfeer van het heersen noodlot. Later in het Nieuwe Testament vinden wij Jezus die de synagoge in Nazareth binnen gaat om een rol van Jesaja te lezen. Toen Jezus las: De „geest van de Heer Jehovah is op me; omdat Jehovah mij gezalfd heeft om goede tijdingen te prediken tot de zwakkeren; hij heeft mij gestuurd om de ontroostbaren samen te binden, vrijheid aan de gevangenen aan te bieden, en het openen van de gevangenis af te kondigen voor hen die verbonden zijn; “ (Jesaja 61:1)[6] Ook zei hij „Vandaag is deze Schriftplaats vervuld”[7] Ook voor ons vandaag kunnen wij ons gelukkig prijzen wanneer onze ogen de dingen zien welke de apostelen konden zien. Zoals voor de apostels de woorden van Jesaja waar zijn, zo ook voor ons. Wij moeten ons oor tot die Geschriften geven en door de studie van de Bijbel zullen wij kennis krijgen; en ziend, zullen wij zien. [8] En Jezus vertelde de mensen dat hij gezalfd was en uitging om het Goede Nieuws of Blije Tijdingen, de Goede Boodschap (het Evangelie/de Gospel) te verkondigen. De reddingsgastvrijheid van God zal worden uitgebreid en de stumpers of de zielenpoten van de aarde zullen geëvangeliseerd worden en zij zullen leren dat God aan hun kant is.[9]

Jesaja waarschuwt Ahaz om zijn manieren aan te passen, omdat alvorens de Messias zou komen, de Assyriërs zouden binnenvallen en tragedie zouden brengen die groter is dan de scheiding van Ephraim van Juda, maar zij zouden ook hun ondergang moeten onder ogen zien en de lasten van de mensen van God zouden worden weggehaald, die hij nooit in de steek zal laten of verlaten.[10] Maar er was een alternatief voor de tragedie; Gods Volk hoefde niet te worden vernietigd. De overleving van de mensen hing opnieuw af van hun goedkeuring van de oude morele eisen. Door terug te keren zouden zij kunnen worden gered.

Israël is het voorwerp van de zorg van God en van vergevende gunst, Gods Gratie (44: 1, 2, 2.1, 22). God is de agent; de bediende is de ontvanger. De God roept Cyrus omwille van Israël (45: 4), maar de situatie wordt later duisterder (50: 4-10). De vernedering van Christus is merkbaar (50: 6), maar het Nieuwe Testament citeert de verzen 4-10 niet.[11] De context impliceert niet dat lijden plaatsvervangend is; het zegt dat God Zijn bediende zal helpen.[12]

Jesaja vertelt over een bediende die goed zal doen in zijn ondernemingen en zal worden geëerd, en opgeheven, en zeer hoog zal geplaatst worden. Hij deelt ook mee dat de volkeren door deze gewoon ogende mens zullen worden verrast. Zo zullen de naties ere aan hem geven; de koningen zullen wegens hem stil worden: want wat niet aan hen duidelijk was gemaakt zullen zij zien; en zij zullen hun meningen geven aan wat niet aan hun oren was gekomen omdat zij aanschouwen wat nog nooit was gehoord. Mensen maakten hem tot spot en wenden zich van hem af. Het was ons leed dat hij droeg, ons lijden drukte hem neer.

De mensen waren wreed naar hem toe, maar hij bleef kalm, zacht en stil. Hij werd in een hoek gedreven en mishandeld, maar zei geen woord. Hij werd als een lam naar de slachtbank geleid; zoals een schaap onder het scheren geen geluid maakt, stond ook hij zwijgend voor degenen die hem veroordeelden. Vanuit de angst en de benauwdheid werd hij bevrijd. Maar het was onze pijn die hij tot zich heeft genomen, en onze ziekten werden overgebracht op hem. Terwijl hij voor ons als een zieke scheen, op wie de straf van God was gekomen. Maar het was voor onze zonden dat hij verwond werd, en voor onze verkeerde handelingen, al het kwade door ons aangericht, dat hij werd verpletterd. Hij nam de straf op zich waardoor wij vrede hebben, en door zijn wonden worden wij goed gemaakt. Hij werd doorstoken en verbrijzeld terwille van onze zonden. hij werd zwaar gestraft zodat wij vrede konden hebben; hij werd geslagen en daardoor werden wij genezen!

Jesaja profeteerde dat deze bepaalde onschuldige persoon de dood zou vinden onder zondaars en dat hij begraven zou worden in het graf van een rijke in een laatste rustplaats met boosdoeners, hoewel hij niets verkeerd had gedaan, en geen misleiding in zijn mond zou te vinden zijn. Deze man, de groene scheut die dat zoenoffer bracht zal hoog worden verheven.
Wij keerden hem de rug toe en keken de andere kant op als hij langs kwam. hij werd veracht en dat deed ons niets. Doch zal hij talloze nakomelingen krijgen; vele erfgenamen. Jesaja brengt ons het heugelijke nieuws dat dit slachtoffer dat ons met God zal verzoenen opnieuw zal leven. Bij hem zal Gods voornemen in goede handen zijn. Als hij ziet wat allemaal is bereikt door zijn zware lijden, zal hij voldoening smaken. door wat hij heeft ondervonden, zal Gods rechtvaardige dienaar vele mensen rechtvaardig maken in de ogen van de Almachtige Vader, want hij zal al hun zonden dragen.
Wij kunnen weten dat de Almachtige God Jehovah tevreden was en zijn oprechtheid vóór mensen duidelijk maakte. Voor het op zich nemen van de zonden van alle mensen zal Jezus een erfenis met de groten hebben, en hij zal een deel in de goederen van de oorlog met de sterken hebben, omdat hij zijn leven opgaf, en onder de boosdoeners werd gerekend; het overnemen van zelf de zonden van de mensen, en het maken van gebed voor verkeerddoenden.[13]

Hier vinden wij expliciete verwijzing naar Christus (Mattheüs 8:17; Lukas 22:37; Johannes 12:38; Handelingen der apostelen 8:32, 37, Romeinen 10:16; 15:21; Hebreeërs 9:28; 1 Petrus 2:22, 24.25). Het zondeoffer van Jezus `is die prachtige gift die wij kunnen gebruiken om onze weg naar oprechtheid en redding te volgen.

Jesaja brengt de beloften van de lijdende bediende, de Zoon van David, en het Lam van God samen.

De profeet Jesaja slaagt in zijn doel een vreugdebode te zijn. Hij weet het Goede Nieuws aan te kondigen dat God door de vernieuwde en toegenomen glorie van zijn mensen verheerlijking zal brengen over deze wereld. Het boek van Jesaja is een visioen van hoop voor zondaren door de komende Messias, die voor de “vrijgekochte” mensen van God een nieuwe wereld belooft waar zonde en leed voorgoed zal vergeten worden (35:10; 51:11).

Bibliography:

S.H. Blank, Prophetic Faith Jesaja (1958), stressing thought and significance; Prophetic Faith in Jesaja and others (1980);
O. Eissfeldt, Einleitung in das- Alte Testament, (3rd Edition 1964; Eng. trans., The Old Testament: An Introduction, pp. 301-346, 1965), on the history of interpretation, with bibliography;
R.L.Harris, Jesaja, 1975;
E.J. Kissane The Book of Jesaja, 2 vol. (1941-43, vol. 1 revised edition 1960);
J. Lindblom, Prophecy in Ancient IsraelT (1962), an excellent general introduction to Israelite prophecy;
F.L. Moriarty, “Jesaja 1-39,” in The Jerome Biblical Comentary, vol. 1 (1968), these three quite different in approach;
R.B.Y. Scott, “The Book of Jesaja,” in The Interpreter’s Bible, vol. 5, pp. 151-164 (1956), for literary analysis;
E Sellin, Einleitung in das Alte Testamt 10th ed. rev. and rewritten by G. Fohrer (1965; Eng. trans., Introduction to the Old Testament, 1968), on the structure of the book, with bibliography;
B. Vawter, The Conscience of Israel (1961).


[1] De vroegste geregistreerde gebeurtenis in zijn leven is zijn oproep tot het profeteren zoals die nu in het zesde hoofdstuk van het Boek van Jesaja wordt gevonden; dit kwam ongeveer .742 vGT voor (vóór de Gewone huidige Tijdrekening). De visie (waarschijnlijk in de Tempel van Jeruzalem) welke hem tot profeet maakte wordt beschreven in een eerste-persoonsverhaal, mits Jesaja slechts van deze vertrouwelijke ervaring kon vertellen. (S.H.Bl. ; Macropaedia 9 p 908, Encyclopaedia Britannica)

[2] “Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De ijver van de HERE der heerscharen zal dit doen.” (Jesaja 9:6-7 NBG51)

[3] “Daarom zal de Here zelf u een teken geven: Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuel geven.” (Jesaja 7:14 NBG51)

[4] Koning David wordt ook de bediende van de Heer genoemd; Nebuchadnezzar, eveneens (Jeremia 27:6). Jeremia roept Jacob (de natie) ook de bediende van God (Jeremia 46:27, 28). Zerubbabel wordt de bediende van God genoemd (Hagai 2:23). Zechariah riep de Tak van David „mijn bediende“ (Zechariah 3: 8 ) en Ezekiel in zelfde v. roept Jacob (de natie) en de Bediende van David God’s (Ezekiel37: 25).

[5] “Hij zegt dan: Het is te gering, dat gij Mij tot een knecht zoudt zijn om de stammen van Jakob weder op te richten en de bewaarden van Israel terug te brengen; Ik stel u tot een licht der volken, opdat mijn heil reike tot het einde der aarde.” (Jesaja 49:6 NBG51)

[6] “De Geest des Heren HEREN is op mij, omdat de HERE mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis;” (Jesaja 61:1 NBG51)

[7] “En hij kwam te Nazaret, waar Hij opgevoed was, en Hij ging volgens zijn gewoonte op de sabbatdag naar de synagoge en stond op om voor te lezen. En Hem werd het boek van de profeet Jesaja ter hand gesteld en toen Hij het boek geopend had, vond Hij de plaats, waar geschreven is: De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het evangelie te brengen; en Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar des Heren. Daarna sloot Hij het boek, gaf het aan de dienaar terug en ging zitten. (4-21a) En de ogen van allen in de synagoge waren op Hem gericht. (4-21b) En Hij begon tot hen te zeggen: Heden is dit schriftwoord voor uw oren vervuld. En allen betuigden hun instemming met Hem en verwonderden zich over de woorden van genade, die van zijn lippen kwamen en zij zeiden: Is dit niet de zoon van Jozef? En Hij zeide tot hen: Gij zult ongetwijfeld deze spreuk tot Mij zeggen: Geneesheer, genees Uzelf! Doe alle dingen, waarvan wij gehoord hebben, dat zij te Kafarnaum geschied zijn, ook hier, in uw vaderstad. Doch Hij zeide: Voorwaar, Ik zeg u, geen profeet is aangenaam in zijn vaderstad. Doch Ik zeg u naar waarheid, er waren vele weduwen in de dagen van Elia in Israel, toen de hemel drie jaren en zes maanden lang gesloten bleef en er grote hongersnood was over het gehele land, en tot geen van haar werd Elia gezonden, doch wel naar Sarepta, bij Sidon, tot een vrouw, die weduwe was. En er waren vele melaatsen in Israel ten tijde van de profeet Elisa, en geen van hen werd gereinigd, doch wel Naaman de Syrier. En allen in de synagoge werden met toorn vervuld, toen zij dit hoorden. Zij stonden op en wierpen Hem de stad uit en voerden Hem tot aan de rand van de berg, waarop hun stad gebouwd was, om Hem van de steilte te storten. Maar Hij ging midden tussen hen door en vertrok.” (Lukas 4:16-30 NBG51)

[8] “En aan hen wordt de profetie van Jesaja vervuld, die zegt: Met het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins verstaan, en ziende zult gij zien en gij zult het geenszins opmerken;” (Mattheüs 13:14 NBG51)

[9] “En Zich afzonderlijk tot de discipelen wendende, zeide Hij: Zalig de ogen, die zien, wat gij ziet. Want Ik zeg u: Vele profeten en koningen hebben willen zien, wat gij ziet, en zij hebben het niet gezien, en horen, wat gij hoort, en zij hebben het niet gehoord.” (Lukas 10:23-24 NBG51)

“En aan hen wordt de profetie van Jesaja vervuld, die zegt: Met het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins verstaan, en ziende zult gij zien en gij zult het geenszins opmerken;” (Mattheüs 13:14 NBG51)

“De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het evangelie te brengen; en Hij heeft Mij gezonden” (Lukas 4:18 NBG51)

“blinden worden ziende en lammen wandelen, melaatsen worden gereinigd en doven horen en doden worden opgewekt en armen ontvangen het evangelie.” (Mattheüs 11:5 NBG51)

“En Hij antwoordde en zeide tot hen: Gaat heen en boodschapt Johannes wat gij gezien en gehoord hebt: Blinden worden ziende, lammen wandelen, melaatsen worden gereinigd en doven horen, doden worden opgewekt, armen ontvangen het evangelie;” (Lukas 7:22 NBG51)

[10] “Daarom, zo zegt de Here, de HERE der heerscharen: Vrees niet, o mijn volk, dat in Sion woont, voor de Assyriers, wanneer zij u met de stok slaan en hun staf tegen u opheffen, zoals Egypte deed. Want nog een korte wijle, dan is de gramschap ten einde en mijn toorn richt zich op hun vernietiging. Dan zwaait de HERE der heerscharen de gesel over hen, zoals Midjan geslagen werd bij de rots Oreb, en Hij zwaait zijn staf over de zee en heft die op zoals in Egypte. En het zal te dien dage geschieden, dat hun last van uw schouder afglijden zal en hun juk van uw hals, ja, het juk zal vernietigd worden op uw schouder. Zij overvallen Ajjat, zij trekken door Migron, te Mikmas legeren zij hun legertros. Zij trekken de bergpas door: ‘Geba zij ons nachtkwartier’. Rama siddert, Gibea Sauls vlucht. Gil het uit, o dochter van Gallim! Pas op, Lais! Arm Anatot! Madmena vlucht, de inwoners van Gebim bergen zich. Nog heden stellen zij zich op te Nob: zij zwaaien hun handen in de richting van de berg der dochter van Sion, de heuvel van Jeruzalem. Zie, de Here, de HERE der heerscharen, houwt met vervaarlijke kracht de loverkroon af, de rijzige stammen worden omgehouwen en de hoge geveld; het dichte gewas van het woud houwt Hij af met het ijzer, en de Libanon zal vallen door de Heerlijke.” (Jesaja 10:24-34 NBG51)

[11] “De Here HERE heeft mij als een leerling leren spreken om met het woord de moede te kunnen ondersteunen. Hij wekt elke morgen, Hij wekt mij het oor, opdat ik hore zoals leerlingen doen. De Here HERE heeft mij het oor geopend en ik ben niet weerspannig geweest, ik ben niet teruggedeinsd. Mijn rug heb ik gegeven aan wie sloegen, en mijn wangen aan wie mij de baard uittrokken; mijn gelaat heb ik niet verborgen voor smadelijk speeksel Maar de Here HERE helpt mij, daarom werd ik niet te schande; daarom maakte ik mijn gelaat als een keisteen, want ik wist, dat ik niet beschaamd zou worden. Hij is nabij, die mij recht verschaft; wie wil met mij een rechtsgeding voeren? Laten wij samen naar voren treden. Wie zal mijn tegenpartij in het gericht zijn? Hij nadere tot mij. Zie, de Here HERE helpt mij, wie zal mij dan schuldig verklaren? Zie, zij allen vergaan als een kleed, de mot zal ze verteren. Wie onder u vreest de HERE, wie hoort naar de stem van zijn knecht? Wanneer hij in diepe duisternis wandelt, van licht beroofd, vertrouwe hij op de naam des HEREN en steune op zijn God.” (Jesaja 50:4-10 NBG51)

[12] Deze verklaringen konden op Christus van toepassing zijn, maar het is niet duidelijk dat zij dat werkelijk zijn. [R.L.Harris; Jesaja, Jesaja, the Servant poems  (de gedichten van de Bediende)]

[13] “Zie, mijn knecht zal voorspoedig zijn, hij zal verhoogd, ja, ten hoogste verheven zijn. Zoals velen zich over u ontzet hebben (zozeer misvormd, niet meer menselijk was zijn verschijning, en niet meer als die der mensenkinderen zijn gestalte) zo zal hij vele volken doen opspringen, om hem zullen koningen verstommen, want wat hun niet verteld was, zien zij, en wat zij niet gehoord hadden, vernemen zij. Wie gelooft, wat wij gehoord hebben, en aan wie is de arm des HEREN geopenbaard? Want als een loot schoot hij op voor zijn aangezicht, en als een wortel uit dorre aarde; hij had gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch gedaante, dat wij hem zouden hebben begeerd. Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als iemand, voor wie men het gelaat verbergt; hij was veracht en wij hebben hem niet geacht. Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen; wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door God geslagene en verdrukte. Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden. Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de HERE heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen. Hij werd mishandeld, maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed hij zijn mond niet open. Hij is uit verdrukking en gericht weggenomen, en wie onder zijn tijdgenoten bedacht, dat hij is afgesneden uit het land der levenden? Om de overtreding van mijn volk is de plaag op hem geweest. En men stelde zijn graf bij de goddelozen; bij de rijke was hij in zijn dood, omdat hij geen onrecht gedaan heeft en geen bedrog in zijn mond is geweest. Maar het behaagde de HERE hem te verbrijzelen. Hij maakte hem ziek. Wanneer hij zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal hij nakomelingen zien en een lang leven hebben en het voornemen des HEREN zal door zijn hand voortgang hebben. Om zijn moeitevol lijden zal hij het zien tot verzadiging toe; door zijn kennis zal mijn knecht, de rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, en hun ongerechtigheden zal hij dragen. Daarom zal Ik hem een deel geven onder velen en met machtigen zal hij de buit verdelen, omdat hij zijn leven heeft uitgegoten in de dood, en onder de overtreders werd geteld, terwijl hij toch veler zonden gedragen en voor de overtreders gebeden heeft.” (Jesaja 52:13-53:12 NBG51)

14 thoughts on “Jesaja profeet en boodschapper van God

Geef een reactie - Give a reaction

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.